Servië
In 2017 en 2017 trok ik voor Knack en Trouw langsheen de Europese buitenrand. Dit waren de belangrijkste haltes: Brussel | Hamburg | Berlijn | Kopenhagen | Nuuk | Kaliningrad | Baltische Zee | Vilnius | Riga | Tallin | Narva | Pskov | Sint-Petersburg | Minsk | Odessa | Kiev | Chisinau, Moldavië | Transnistrië | Boedapest | Belgrado | Vukovar | Bijeljina | Srebrenica | Sarajevo | Pec | Pristina | Skopje | Thessaloniki | Egeïsche Zee | Istanbul | Tyre | Baalbek | Beiroet | Caïro | Luxor | Bamako | Djerba | Sidi Bouzid | Dougga | Tunis | Algiers | Tanger | Aït-Ben-Haddou
BELGRADE – Ik verlaat Hongarije en spoor met een trage trein tot voor de poort naar de Balkan. Ze wordt bewaakt door drie Hongaarse soldaten. Aan de andere kant ligt Servië. De hekken ratelen open en de trein zet zich in beweging. In de grensstad Subotica is het kermis, maar er is geen volk buiten. Te warm. Douanebeambten strompelen bezweet door de trein. Mijn coupé is een stoomoven. ‘Verschrikkelijk’, zucht de conducteur schor. ‘De rails zijn uitgezet. We zullen met halve snelheid naar Belgrado rijden.’ Het noorden van Servië blijkt een strakgetrokken laken van maisvelden, afgewisseld met ontzettend veel pruimenbomen. Dorpen zijn schaars en de wegen zijn overwegend linten rul zand.
In de restauratiewagen is de voorraad mineraalwater uitverkocht. ‘Je kunt bier proberen’, zegt de kelner grinnikend. Ik raak aan de praat met Vladimir Radojkovic, een jonge Serviër die in de Verenigde Staten studeert. ‘Let op met dit land’, waarschuwt hij me als ik naar mijn coupé terugkeer. ‘De stabiliteit is bedrieglijk. De nieuwe president kun je niet vertrouwen. Hij heeft een duister verleden. Tijdens de Joegoslavische burgeroorlog was hij de propagandatsaar van Slobodan Milosevic. Die man heeft bloed aan zijn handen.’ Het bloedbad dat Milosevic in 1991 in gang zette, kostte aan 140.000 mensen het leven en joeg 2 miljoen vluchtelingen naar Europa. Het was een tijd van genocide en verkrachtingskampen.
Servië is voorbestemd om een leider in de Balkan te zijn. Het land heeft het grootste potentieel voor landbouw; het herbergt grondstoffen; het telt, op Griekenland na, de meeste inwoners; en het ligt op het raakvlak van de historische invloedssferen van de Oostenrijkers, de Russen en de Turken. In de negentiende eeuw leidde Servië de alliantie tegen de Turken, en zat het voorop in de industrialisatie. In 1945 maakte Josip Tito van Servië het centrum van Joegoslavië. Zijn motto: ‘Broederschap en eenheid’. Nu, decennia later, doet president Aleksandar Vucic een poging om het leiderschap te herstellen. Niet door politieke eenmaking, zoals Tito, of door haatpolitiek, zoals Milosevic, maar door samenwerking. En bij voorkeur als lid van de Europese Unie.
‘Samen groeien’
De trage trein kruipt verder. De zonsondergang tovert het landschap amber. In de verte doemen de bergen van de Balkan op, als een grijs kartellint. We naderen Novi Sad, waar een imposante brug over de Donau in aanbouw is. De duisternis valt. Zilverreigers zwermen boven de rietkraag. Een oude geitenhoeder trekt langs de spoorwegberm.
Na negen uur sporen licht eindelijk de hoofdstad op: Belgrado. Buiten de stad staan lange rijen wagons met containers van de Chinese reder COSCO, geladen in de Chinese containerterminal in Griekenland. Boven de stad schijnt een gigantische lichtreclame van Huawei, nog een bedrijf gesponsord door de Chinese staat. Het is nacht als ik versuft uit de trein stap – aan de verkeerde kant, zodat ik op de rails beland. De stad ruikt naar urine en riool. Gepimpte Audi’s gieren door de straten.
Vroeg in de ochtend komt een adviseur van de pas ingehuldigde president Vucic me opzoeken. We ontbijten op het terras van het Moskva Hotel. Het etablissement werd door het Russische Rijk aan Servië cadeau gedaan, vlak voor de Eerste Wereldoorlog. ‘Uw banden met Rusland zijn nog steeds sterk’, zeg ik, terwijl ik wijs naar een groot reclamebord voor Russische treinen. ‘Sterker dan ooit’, zegt de adviseur. ‘Misschien moet de EU ook een tandje bij zetten.’
Ik wil vernemen wat president Vucic bedoelt met ‘groeien door te verbinden’. Vorig jaar zag ik hem een klein gezelschap aanwezige zakenmensen inpakken met zijn belofte om van Servië de aantrekkelijkste investeringsmarkt van de Balkan te maken. Hij wekte de indruk dat het land, net zoals Duitsland, het oorlogstrauma probeert te verwerken door economische integratie. ‘Samen groeien’, zoals bondskanselier Helmut Kohl het ooit verwoordde.
‘Servië kan niet groeien zonder vrede’, luidt het. ‘We willen één markt van 20 miljoen mensen worden: het oude Joegoslavië plus Albanië, maar deze keer zonder er één staat van te maken. Er komen spoorlijnen van de Griekse haven Piraeus naar Boedapest, we willen een snelweg naar Albanië, bruggen die ons beter verbinden met Slovenië en Bosnië. We willen een regionaal elektriciteitsnetwerk. En we willen deel uitmaken van de Russische aardgasnetwerken. Op die manier willen we de brug naar Midden- en Oost-Europa worden, vooral voor China. We zullen vrijhandelszones oprichten voor nieuwe industrie en vrijhandelsverdragen afsluiten. We zullen concurreren, vooral met Kroatië. En we zullen dat doen met ondernemerschap, niet met haat.’
Een vijftal espresso’s later neem ik afscheid van de presidentiële adviseur en peil ik bij drie Europese diplomaten naar hun mening. ‘Vucic is onze beste kans op stabiliteit’, klinkt het unisono.
‘No war but class war’
Als premier heeft Aleksandar Vucic positieve resultaten geboekt. Tussen 2012 en 2017 groeide de economie en kwamen er meer buitenlandse investeerders. ‘Maar tegen welke prijs?’ werpt de pas afgestudeerde urbaniste Dragana Kostica op. ‘Kijk naar de Fiat-fabriek: mensen werken er voor 300 euro per maand. Kijk naar het megalomane bouwproject van de Golfstaten aan het station van Belgrado: er is sprake van corruptie. De overheid zegt dat we geduldig moeten zijn, maar we zijn zeventien jaar bestolen van binnenuit.’
Dragana troont me door de wijk Dorcol. Die dankt haar naam aan het Turkse woord ‘dortjol’, dat ‘kruispunt’ betekent. Ooit vertrokken hier de handelswegen naar Istanbul, Wenen, Dubrovnik en Bulgarije. Vandaag is er weinig handel of groei te zien. Stukwerk bladdert van de woonblokken, en de wegen zijn stukgereden. Te midden van glasscherven en autokarkassen zie ik een vader met twee dochtertjes in een opblaaszwembadje spetteren, een metafoor bijna voor het alledaagse gevecht tegen de genadeloze armoede.
In Dorcol zit de helft van de inwoners zonder werk. Bojana Bosnjacki wil daar verandering in brengen. Zij heeft met andere jongeren een garagehal omgevormd tot een plek om te ondernemen. Zelf runt ze een winkel in lokaal gemaakte kleren. Je hebt er bijvoorbeeld ook een bakkerij en een koffiebranderij. ‘Noem ons hipsters, maar de essentie is dat we ons lot in eigen handen nemen. Ik wil jobs creëren en van Belgrado een verrassende plek maken. We kunnen de toekomst beter maken als we ervoor vechten.’
Ik vind het prachtig, dat verhaal, maar vorig jaar zijn opnieuw 60.000 jonge mensen weggetrokken. De frustratie zit diep, zeker in wijken als Dorcol. ‘No war but class war’ is er op een dichtgetimmerd gebouw geklad. Op andere gevels staan extreemrechtse Keltische kruisen. In Bar Kiki staren kaalgeschoren mannen met glazige ogen naar het voetbal. Beterschap is niet meteen in zicht, en de economische resultaten van Vucic zijn fragiel. De buitenlandse schuld is ontploft en de maakindustrie kwijnt. Buitenlandse investeerders kunnen Servië uitspelen tegen een handvol andere lagelonenlanden in de Balkan. De Russen investeren amper. En de Chinezen, die zien Servië vooral als een transitland naar de EU, niet als een productieland.
Trein naar Kosovo
‘Wat zal Vucic doen als de groei tegenvalt?’ oppert Slavko Lazanski. ‘Vucic is een opportunist. Als hij zijn macht via een groeiproject kan realiseren, zal hij die kans grijpen. Lukt dat niet, dan zullen we opnieuw kennismaken met de politicus die ooit de propaganda van een dictator verzorgde.’ Lazanski werd als journalist tweemaal opgepakt ten tijde van Slobodan Milosevic. Hij vreest een terugkeer naar nationalisme.
Slavisa Lekic, een van Serviës belangrijkste opiniemakers, hekelt vooral het wantrouwen dat Vucic zaait tegenover de media. ‘Tijdens zijn inhuldigingsplechtigheid werden reporters hard aangepakt door een bende. De president repte er met geen woord over, leden van zijn partij reageerden zelfs positief. We mogen ons niet langer in stilzwijgen hullen.’
Is het populisme van Vucic ook een bedreiging voor de vrede in de Balkan? Ik heb de indruk dat de frustratie zich vooral keert tegen de politiek in brede zin. Een van begin 2017 daterende Gallup-peiling lijkt dat te bevestigen: meer dan 80 procent van de respondenten gaf aan dat het uiteenspatten van Joegoslavië slecht was voor hun land, maar slechts 1,5 procent was bereid te vechten als Servië bedreigd zou worden. Of zoals Slavko Lazanski me op het hart drukte: ‘Frustratie heeft vooral tot gelatenheid en cynisme geleid. De meeste mensen denken dat woede gewoon geen zin heeft. Maar door de stilte van de gewone burgers krijgt een kleine ultrarechtse kern veel invloed.’
Die rechtse kern heeft het voortouw genomen in de strijd om Kosovo in te lijven. Zij beschouwen dat land als een afvallige Servische provincie. In januari probeerden ze een conflict uit te lokken door er een trein met Groot-Servische slogans heen te laten rijden. De Kosovaren waren woedend, en de EU moest druk zetten om de trein te stoppen. Uiteindelijk greep Vucic in door te roepen dat de Kosovaarse Albanezen de spoorweg hadden ondermijnd en dat zij een groot conflict wilden uitlokken. Een denktank rapporteert dat driekwart van de Serviërs tegen een oorlog met Kosovo is, maar met zulke symboolacties maken nationalisten het de regering moeilijker om de afscheuring van Kosovo te erkennen, terwijl dat een voorwaarde is om de toetredingsonderhandelingen met de EU op te starten.
Balkan-Russen
Hoewel de toekomst van Servië volgens Aleksandar Vucic in Europa ligt, is het geduld van de meeste Serviërs met de EU op. Nationalisten willen dat hun land zich naar Rusland keert, een kans die Rusland op zijn beurt aangrijpt om zijn invloed in de regio te versterken. De Russische defensieminister Rogozin verwees recent opnieuw naar de Serven als ‘Balkan-Russen’. ‘Wij zijn’, zo zei hij, ‘gebonden door een eeuwig broederschap van de Orthodoxe Kerk en de Slaven.’ Rusland steunt Servië met de niet-erkenning van Kosovo, maar levert ook tanks die de Serven moeten toelaten het militaire machtsevenwicht met het sneller groeiende Kroatië in hun voordeel te houden. De Russen hebben ook een zogenoemd ‘humanitair centrum’ in de stad Nis: Europese diplomaten vermoeden dat het fungeert als inlichtingenhub.
De belangrijkste zet van de Russen is hun steun aan voetbalclub Rode Ster Belgrado. Het logo van het Russische staatsbedrijf Gazprom bestrijkt de halve tribune, en president Poetin is er al komen supporteren. Het Rode Ster-stadion is de nieuwe tempel van het Servische nationalisme. Tijdens mijn laatste ochtend in Belgrado dool ik rond het stadion. Op verschillende plekken zijn mannen met geweren geportretteerd, als iconen bijna. Bij sommigen liggen verse bloemen: dit zijn de martelaren van Belgrado, supporters die vochten in de Joegoslavië-oorlog. Ook vandaag werpen groepen breedgeschouderde supporters zich op als soldaten van Servië en het Orthodoxe broederschap. Van Kadin Sokolovic hoor ik: ‘In de ochtend zitten veel mannen thuis voetbalspelletjes te spelen, ‘s middags helpen ze een of andere drugs- of wapensmokkelaar voort, en ‘s nachts werken ze als buitenwipper in een club. ‘s Zondags branden ze kaarsjes in de kerk. Het zijn er maximaal een paar duizenden, die hooligans, maar ze zijn invloedrijk. Nationalisme geeft hier een alibi aan criminaliteit. In extremis worden jonge mannen gerekruteerd om te vechten in Oekraïne of in Bosnië.’ (Volgende halte: Kroatië en Bosnië)